
De roofmoord op Godfried Willeke
Godfried Willeke was eigenaar van een bierkelder in de Amsterdamse Barndesteeg. Twee Fransmannen die in Amsterdam verbleven waren er achter gekomen dat hij wat geld bezat. Op 16 september 1765 besloten zij Willeke te beroven. Het tweetal sneed de keel door van Willeke en zijn dienstmeid en gingen er vervolgens met zijn geld vandoor.
Eén van hen, Pierre la Plaine, wist te ontkomen. Jean Hubain (ook bekend als Johan Humbert) werd echter gearresteerd. Hij werd veroordeeld tot radbraken tot de dood erop volgt.
Hubains filosofische overtuigingen
Na zijn opsluiting werd de Amsterdamse predikant Adriaan Buurt gevraagd om Hubain geestelijke bijstand te verlenen en hem voor te bereiden op zijn naderende dood. Interessant is dat Buurt in 1781 een kort verslag publiceerde van zijn gesprekken met Hubain: Kort verhaal van een gesprek tusschen ene medepligtigen aan twe moorden, en Adriaan Buurt. Hieruit blijkt dat Hubain, beïnvloed door de filosofie, het bestaan van zonde, een hiernamaals, goddelijke vergelding en de onsterfelijkheid van de ziel ontkende.
Een mislukte zelfmoordpoging
Radbraken was een bijzonder pijnlijke straf. En begrijpelijkerwijs zag Hubain hier nogal tegenop. Voor zijn executie probeerde hij daarom zelfmoord te plegen door een ader door te snijden met een stuk gebroken glas. Een bewaker wist dit echter te beletten. Op 11 januari 1766 werd het vonnis voltrokken.
De toespraak van Isaac Sweers
De dag voor zijn executie hield hoofdofficier Isaac Sweers een openbare toespraak op de binnenplaats van het Amsterdamse stadhuis, gericht aan Hubain. Deze toespraak maakte blijkbaar grote indruk in Amsterdam en wordt geciteerd in het beroemde dagboek van Jacob Bicker Raije (1703-1777), die de executie bijwoonde. Bicker Raije beschrijft Hubain als:
"een aldergruwelijkste mens, die Jean Hubain, een Godtverzaaker en niet geloovende aan Heemel, Hell, noch opstanding of oordeel Gods, maar stellende dood, alles dood."
Bicker Raije schrijft verder dat de toespraak door een "seker Proponent, die agter den Heer Hooftofficier stond, woordelijk uyt sijn mond [is] opgeschreven." Mogelijk circuleerden er in 1766 meerdere manuscripten van de tekst in Amsterdam. Onlangs wist ik namelijk een ander manuscript van de toespraak te bemachtigen.
Hubains laatste woorden
In de tekst spoort Sweers Hubain aan om zijn laatste uren te besteden aan het redden van zijn ziel en verzucht:
"O ongelukkige Humbert, die dog veele van onse leeraaren de weg des hemels voorgehouden, u godt lasterlijk te spotten, so met godt als godts Dienst, dat gy selfs niet begeert dat voor u gebeden sal worden."
Als we het verslag van Adriaan Buurt mogen geloven, riep Hubain "op 't laatste van zyn leven" toch nog "Jesus aan". Of dit hem geholpen heeft, zullen we nooit weten.
Comentarios